Laten we ons concentreren op de feiten om samen ons Belgische voedingsecosysteem te versterken

21.12.2023

Fevia reageert op de studie van het Prijzenobservatorium van 20 december 2023

Fevia prijst de gedetailleerde en genuanceerde studie van het Prijzenobservatorium over consumentenprijzen in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland.

Samenvattend laat de analyse zien dat er, afhankelijk van de geanalyseerde groep producten, verschillende conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot verschillen in prijsniveaus met buurlanden. Identieke merkproducten blijven gemiddeld duurder in België dan in de voornaamste buurlanden, terwijl huismerkproducten en onbewerkte voedingsmiddelen goedkoper lijken te zijn. 

Strategie van retailers verklaart prijsverschillen

Volgens het Observatorium lijken "deze verschillen in resultaten (...) grotendeels te worden verklaard door de prijszettingsstrategie van retailers en door de aard van het retaillandschap in België". 

We moeten beginnen met eraan te herinneren, ook al ligt het voor de hand, dat consumentenprijzen worden bepaald door de retailers. Natuurlijk is de aankoopprijs van goederen een belangrijke factor bij het bepalen van de prijs in het rek. En goed nieuws: de ontwikkeling van de aankoopprijzen, minder uitgesproken bij ons dan in de buurlanden, is één van de factoren die een neerwaarts effect hebben op de consumentenprijzen. Aankopen van goederen vertegenwoordigen tegenwoordig een kleiner deel van de omzet dan tien jaar geleden. Aan de andere kant is de hogere brutobedrijfsmarge van Belgische retailers één van de factoren die de Belgische prijzen opdrijven.

Autoriteiten beschikken over hefbomen om de prijzen te verlagen

Onder de andere factoren die hogere prijzen bij ons verklaren, identificeert het Observatorium bijna uitsluitend politieke hefbomen: loonkosten, flexibiliteit van de arbeidsmarkt, elektriciteitskosten (2022), accijnzen en taksen, het standaard btw-tarief (in vergelijking met Frankrijk en Duitsland) en etikettering (taalwetgeving).  Niet alleen in het belang van consumenten, maar ook van voedingsproducenten en retailers moet onze overheid dringend actie ondernemen om gelijke concurrentievoorwaarden te creëren.

Aankoopcentrales: druk op de leveranciers

In de analyse wordt ook gekeken naar het belang van aankoopcentrales, maar zonder dat kan worden gegarandeerd dat ze het daadwerkelijk mogelijk maken om de inkoopprijzen te verlagen. Zoals het Observatorium ook opnieuw aangeeft: “Het hoofddoel van een aankoopcentrale is haar leden in staat stellen hun onderhandelingspositie bij leveranciers te versterken door hun aankopen te groeperen en zo betere leveringsvoorwaarden te verkrijgen. (...) De aankoopcentrales stellen distributeurs ook in staat om invloed uit te oefenen op commerciële samenwerkingsdiensten, met name de "backmarges". Dit is de vergoeding die distributeurs ontvangen voor een reeks diensten aan producenten, zoals de rechten op notering, kortingen en commissies, promoties en de zichtbaarheid van producten." 

Met andere woorden, het doel van aankoopcentrales is om meer druk uit te oefenen op leveranciers... maar er is geen garantie dat betere voorwaarden ook voor 100% worden weerspiegeld in de consumentenprijzen. De vraag stelt zich ook of het doel van het groeperen binnen een aankoopcentrale niet net is om strengere nationale wetgeving te omzeilen. Het is niet voor niets dat de Franse wetgever met de wet Egalim III een maatregel heeft ingevoerd een maatregel in om wetsontduiking te kunnen bestrijden, door de toepassing van het Franse recht en de bevoegdheid van Franse rechterlijke instanties verplicht te maken, zowel bij handelsbetrekkingen als bij commerciële onderhandelingen, voor elk product dat bestemd is voor de Franse markt. In feite biedt het Franse juridische arsenaal leveranciers een veel betere bescherming in hun commerciële relaties met supermarkten dan bijvoorbeeld de Belgische wet op oneerlijke handelspraktijken.

Territoriale leveringsbeperkingen: het monster van Loch Ness

Laten we tot slot terugkomen op een factor die al heel veel inkt heeft doen vloeien zonder consensus: territoriale leveringsbeperkingen. Ten eerste moet erop worden gewezen dat verschillen in producentenprijzen tussen landen gerechtvaardigd kunnen zijn door legitieme argumenten: verschillende productsamenstelling om te voldoen aan de smaak van de consument, verpakking om te voldoen aan etiketteringsregels (vrijwillig of wettelijk), marketingstrategie, enz. Ten tweede, om deze zogenaamde praktijk te illustreren, wordt telkens hetzelfde geval aangehaald. Deze zaak illustreert echter vooral dat het aantal gevallen blijkbaar uiterst beperkt is en de huidige Europese wetgeving kunstmatige segmentatie van de Europese interne markt nu al verbiedt. 
 

Tot slot moeten we benadrukken dat deze studie in geen geval mag worden gebruikt om een race naar de laagste prijs te rechtvaardigen. Het produceren van hoogwaardige, innovatieve en veilige voeding brengt kosten met zich mee die niet kunnen worden gereduceerd. Deze race naar de laagste prijs legt een ondraaglijke druk op voedingsproducenten – waarvan 96% bedrijven met minder dan 100 werknemers – en direct of indirect op landbouwers.

Laten we integendeel voortbouwen op de gedeelde bevindingen van deze studie om samen oplossingen te vinden die onze Belgische agrovoedingsketen structureel versterken.