Oneerlijke handelspraktijken: hoe verhoudt België zich tot andere landen?

09.11.2021

In een eind oktober gepubliceerd verslag heeft de Europese Commissie de stand van zaken in de omzetting en tenuitvoerlegging van de richtlijn oneerlijke handelspraktijken in de verschillende lidstaten geanalyseerd. In België zal de omzetting van de richtlijn waarschijnlijk tegen half november klaar zijn. Dit is voor Fevia een gelegenheid om te zien hoe ons land zich positioneert op het gebied van de bescherming van voedselleveranciers.

In de meeste lidstaten « unfair is unfair, no matter the size ». In België, « unfair is a matter of size » !

Van de 16 lidstaten die de richtlijn naar nationaal recht hebben omgezet, hebben er slechts vijf (zes volgens de AIM, de Europese vereniging voor merkenrecht, die haar nationale federaties heeft bevraagd) de aanpak van de richtlijn toegepast: die is gericht op betrekkingen tussen leveranciers en afnemers waarvan de jaaromzet respectievelijk onder en boven een bepaalde drempel ligt. De meeste lidstaten zijn verder gegaan dan het in de richtlijn vastgestelde minimumbeschermingsniveau. Zo is voor zeven lidstaten - tien volgens de AIM - de grootte van de onderneming geen criterium om het toepassingsgebied van de vastgestelde wetgeving of delen daarvan te beperken. Duitsland daarentegen heeft de drempel radicaal verhoogd tot 4 miljard euro.

Voor Fevia, maar ook voor alle landbouworganisaties (Boerenbond, FWA en ABS) en BABM (Belgische vereniging van merkenfabrikanten) bestaan er veel argumenten die de afschaffing van het plafond van 350 miljoen bij de omzetting naar Belgisch recht rechtvaardigen . Helaas is hier onvoldoende rekening mee gehouden: alleen erkende producentenorganisaties worden beschermd, ongeacht hun omzet. Het is echter goed nieuws dat de tussendrempels zijn afgeschaft.

Lees hier onze analyse van de omzetting van de UTP-richtlijn in Belgisch recht

Lijst van oneerlijke praktijken: de deur blijft open

Wat oneerlijke handelspraktijken betreft, hebben de meeste lidstaten de lijst van de richtlijn uitgebreid door verbodsbepalingen toe te voegen of sommige daarvan aan te scherpen. Slechts vijf lidstaten hebben de richtlijn zonder enige uitbreiding omgezet (Denemarken, Ierland, Luxemburg, Malta en Nederland). In twee andere lidstaten (Litouwen en Zweden) komen de lijsten grotendeels overeen met die van de richtlijn, zij het met enkele strengere verbodsbepalingen. Duitsland, Frankrijk, Kroatië, Letland en Slowakije hebben ervoor gekozen twee afzonderlijke lijsten te handhaven, maar op hun "zwarte lijst" (praktijken die altijd verboden zijn) één of meer praktijken te plaatsen die op de "grijze lijst" van de richtlijn stonden (praktijken die verboden zijn behalve in geval van overeenstemming tussen de partijen): teruggave van onverkochte producten, kosten voor het inrichten van ruimten, kosten die voortvloeien uit de opslag, de uitstalling en de vermelding van producten. De toevoeging van praktijken aan de "zwarte lijst" en de "grijze lijst" komt vaker voor (Bulgarije, Griekenland, Frankrijk, Hongarije, Kroatië, Letland en Slowakije).

België heeft de 16 oneerlijke handelspraktijken van de richtlijn ongewijzigd overgenomen, op één uitzondering na. Er werd besloten om met betrekking tot de betalingstermijnen geen onderscheid te maken tussen bederfelijke en niet-bederfelijke landbouwprodukten en levensmiddelen, en om voor beiden een maximumbetalingstermijn van dertig dagen vast te stellen.

Belangrijk punt: de (toekomstige) Belgische wet laat de mogelijkheid open om de lijst van praktijken aan te vullen via een Koninklijk Besluit. Dit is een goede zaak, aangezien bepaalde (koop)gedragingen als gevolg van de wetgeving zouden kunnen veranderen en er nieuwe praktijken zouden kunnen ontstaan.

Er is maar één oplossing: dezelfde bescherming voor iedereen!

De meeste Europese landen die de richtlijn al hebben omgezet, geven het goede voorbeeld door het omzetplafond af te schaffen (of drastisch te verhogen). Voedselproducenten in veel andere lidstaten zullen dus beter beschermd worden dan onze producenten. Zij  zullen gediscrimineerd worden en in een nadelige en kwetsbare positie komen te verkeren ten opzichte van zowel de grootschalige detailhandelsketens, vaak multinationals, die ook verenigd zijn in Europese allianties, als voedselproducenten in andere Europese landen.

Als we een duurzaam voedselsysteem willen opzetten, zijn eerlijke handelspraktijken een essentiële voorwaarde. Er is dus maar één manier - die zowel eenvoudig als voor iedereen geschikt is - om dit te bekomen: één enkele bescherming voor alle voedselproducenten!