15.07.2025 Nieuws

Samenwerking tussen handhavingsautoriteiten voor de handhaving van oneerlijke handelspraktijken: een gemiste kans?

Het AGRI-comité van het Europees Parlement stemde op 15 juli over een belangrijke aanvulling op de “Unfair Trading Practices”-Richtlijn, waarbij er via een verordening een kader gecreëerd wordt voor de samenwerking tussen handhavingsautoriteiten bij het aanpakken van grensoverschrijdende UTP-praktijken. Hoewel de tekst een belangrijke stap voorwaarts zet in de beteugeling van UTP-praktijken door verdere samenwerking tussen handhavingsautoriteiten te promoten, is er toch een gemiste kans: de handhavingsautoriteiten van landen die een ruimere bescherming bieden dan de UTP-Richtlijn voorschrijft kunnen hun verzoeken geweigerd zien door handhavingsautoriteiten van landen die diezelfde additionele bescherming niet bieden.

De tekst zal nu besproken worden in de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 9 september 2025. Eenmaal het Europees Parlement en de Raad hun fiat hebben gegeven op de finale tekst, wordt deze aangenomen. Het voorstel neemt de vorm aan van een verordening en treedt in principe in werking 1 jaar na de goedkeuring ervan.

Belangrijke stappen naar een effectieve handhaving van oneerlijke handelspraktijken

Het voorstel bestaat uit de volgende kernpunten: 

  • Er worden procedurele regels voor wederzijdse bijstand vastgesteld, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende soorten verzoeken die nationale autoriteiten kunnen indienen (zijnde verzoeken om informatie, verzoeken om handhavingsmaatregelen en verzoeken om bijstand bij het opleggen van boetes); 

  • Er wordt een kader gecreëerd waarbinnen verzoeken om informatie moeten worden behandeld. Zo moeten dergelijke verzoeken binnen maximaal 60 dagen worden beantwoord. Alleen informatie die nodig is om vast te stellen of er sprake is van oneerlijke handelspraktijken, mag worden gevraagd door de verzoekende autoriteit;

  • De taal die in alle kennisgevingen, verzoeken en mededelingen tussen verschillende nationale autoriteiten wordt gebruikt, wordt vooraf overeengekomen, evenals de regels in geval van onenigheid tussen hen;

  • “Wijdverbreide oneerlijke handelspraktijken”, d.w.z. oneerlijke handelspraktijken waarbij ten minste drie lidstaten betrokken zijn, zouden aanleiding geven tot een aantal maatregelen van de nationale autoriteiten. Een handhavingsautoriteit die vermoedt dat er sprake is van een wijdverbreide praktijk, zou de Commissie en de handhavingsautoriteiten in andere lidstaten hiervan in kennis moeten stellen. De handhavingsautoriteiten in de betrokken lidstaten zouden op basis van onderlinge overeenstemming een gecoördineerde actie moeten starten en de Commissie daarvan in kennis stellen. Onderzoeken, inspecties en handhavingsmaatregelen in dergelijke gevallen worden op gecoördineerde wijze en, indien mogelijk, gelijktijdig uitgevoerd;

  • Er worden bepalingen voorzien op grond waarvan een handhavingsautoriteit op verzoek van een andere handhavingsautoriteit overeenkomstig de nationale voorschriften van haar lidstaat definitieve besluiten tot oplegging van geldboeten of andere even doeltreffende sancties en voorlopige maatregelen ten uitvoer kan leggen;

  • Weigering van een verzoek om wederzijdse bijstand zou in bepaalde beperkte gevallen mogelijk zijn.

Een gemiste kans om het “UTP-shopping” van de retail alliances af te remmen

Aangezien de lidstaten verschillende UTP-wetgevingen hebben, sommige strenger dan andere, vormt dit laatste punt (i.e. de mogelijkheid van weigering van een verzoek) een probleem.

Indien de verzoekende lidstaat een ruimere bescherming biedt als de aangezochte lidstaat, dan mag deze laatste simpelweg weigeren om de gevraagde informatie te verstrekken of de gevraagde handhavingsmaatregelen toe te passen. 

Dit kan in de praktijk leiden tot bizarre situaties. Zo geldt er in Frankrijk geen plafond van 350 mio EUR voor leveranciers om zich te kunnen beroepen op de bescherming tegen UTP-praktijken. Indien zij derhalve een verzoek richt aan een land (bijvoorbeeld België) waar deze drempel wél van toepassing is, dan zou de Belgische autoriteit niet verplicht zijn in te gaan op het verzoek. Indien de Franse autoriteit dan voor eenzelfde praktijk hetzelfde verzoek richt aan haar Belgische collega’s, maar ditmaal voor een leverancier net onder de drempel, dan dient de Belgische Autoriteit wél verplicht mee te werken. 

Het is niet voor niets dat de retail alliances zich vestigen in een Lidstaat – vooral België en Nederland – die de grotere leveranciers niet beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken of buiten de Europese Unie. 

Deze nieuwe verordening erkent echter dat het belangrijk is om rekening te houden met de specifieke problematiek van retail alliances, die op een inherent transnationale basis werken.

Retailallianties in Europa

#SingleMarket4AllProducers

De doeltreffende handhaving van de regels inzake oneerlijke handelspraktijken vereist grensoverschrijdende samenwerking tussen de handhavingsinstanties. Een verschil in beschermingsniveaus tussen lidstaten mag er niet toe leiden dat hierdoor bepaalde UTP-praktijken niet effectief vervolgd zouden kunnen worden. Dit werkt forum-shopping praktijken in de hand, waarbij overtreders zich zullen vestigen in lidstaten die het minst geneigd zullen zijn om hun medewerking te verlenen.

Dergelijk voorbeeld onderstreept nogmaals het artificieel karakter van de grens van 350 mio EUR, die is ingesteld door de Richtlijn en het belang van de UTP-bescherming uit te breiden naar alle leveranciers, ongeacht hun grootte. Gezien de aanhoudende onevenwichtigheden binnen de agrovoedingsketen wordt in de nieuwe verordening gewezen op de noodzaak van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van deze richtlijn om de leveranciers beter te beschermen en alle marktdeelnemers voldoende onderhandelingsmacht te garanderen door het toepassingsgebied ervan uit te breiden.Het enige wat de Europese Commissie nog moet doen, is deze kans optimaal benutten!